November
2005: Zijn wij nog in staat om te innoveren?
Ook
beschikbaar in Word-formaat
en PDF-formaat
Het zit
in de mens. Als iets aanstaande is, dan komt er een tegenbeweging
op gang. Dat zal ook zo zijn met innovatie en kennisontwikkeling.
Alleen blijft die reactie nu wel erg lang uit. Zijn we te lui geworden?
Zijn we te zeer vervet? En welk werk zal in de informatie- en IT-sector
vooral opgepakt moeten gaan worden? In dit artikel wordt naar antwoorden
op deze vragen gezocht.
Nederland is een
land van burgers, geen land van koningen. Gelijken dus, en op dit moment
vooral gemiddeld rijke gelijken. Door die rijkdom kunnen we ons meningen
permitteren, en we wensen, eisen ook dat die gehoord worden. Ongeacht
of we echt iets van een onderwerp afweten. Het lijkt een recht dat iedereen
overal over mee mag praten.
Maar worden de echte specialisten dan ook nog gehoord, of geloofd? Misschien
zijn zij niet snel of eloquent genoeg om hun kennis en ideeën te
formuleren. Sterker nog, het lijkt er regelmatig op dat de mening van
specialisten over “hun” onderwerp er minder toe doet dan
de mening van andere mensen die beter formuleren of beter “met
de camera werken”. Geen probleem, want morgen debatteren we toch
weer over iets anders, en dan is wat vandaag gezegd is meestal al weer
vergeten.
Dat we daarmee feitelijke vooruitgang in de weg staan lijkt niet belangrijk.
Het recht om mee te mogen praten lijkt belangrijker geworden dan de
waarheid. En wee degene die ergens zijn hoofd boven het maaiveld der
gelijken uit durft te steken; dat hoofd gaat er af, want we moeten wel
gelijk blijven.
Begin 2004 is gekeken
naar de status van onze “Willy Wortels”, onze uitvinders.
Die mensen blijken in ons land over het algemeen miskend te worden.
Ze gaan onder in de massa van hun organisatie, of ze worden voorbijgelopen
omdat het in ons land niet lijkt te passen als iemand slimmer is dan
iemand anders. Met als gevolg: demotivatie. Het Nederlandse “Doe
maar gewoon, dan doe je al gek genoeg”.
Het lijkt een taak voor de overheid om uitvinden te stimuleren. In landen
als Duitsland kunnen mensen met ideeën op tientallen manieren subsidie
krijgen om te zien of ze ook echt iets met hun ideeën aan kunnen
vangen. Het hoeft niet eens veel subsidie te zijn, kleine duwtjes in
de rug zijn vaak al voldoende. En stel dat enkele procenten van die
uitvindingen echt iets opleveren, dan komt dat geld ruim terug. Plus
dat het een stimulans oplevert om onze hersenen weer eens flink te gaan
gebruiken.
In Nederland wordt
de laatste jaren vooral naar innovatie door grote bedrijven gekeken.
Zij kennen immers de wegen om nieuwe producten en diensten op de markt
te brengen. Maar waar denkt u dat bedrijven als Philips, Shell, Capgemini,
Aegon en anderen hun geld in steken? Als voorbeeld: in de ‘50
van de vorige eeuw was al bekend dat auto’s ook op koolzaadolie
en op elektriciteit kunnen rijden. In die tijd waren oliemaatschappijen
niet geïnteresseerd om in dat soort energiebronnen te investeren,
zij maakten immers winst met aardolieproducten. Die innovaties worden
nu pas belangrijk voor hen omdat die aardolie nu snel opraakt. De markt
is nu, in hun ogen, rijp voor dit soort innovaties. De aardolie raakt
immers op en het milieu, dat nu onder meer door aardolie sterk vervuild
is, wordt steeds belangrijker. Nu ziet men winst in dat soort investeringen,
en wordt dus hard gewerkt aan alternatieve energiebronnen.
Het is absoluut
begrijpelijk om je bedrijf zo te leiden, maar het is ook onbegrijpelijk
om daar als overheid subsidies aan toe te kennen. Daarmee wordt de concurrentiepositie
van je land immers vooral ook bepaald door de commerciële waan
van de dag van organisaties die net zo makkelijk beslissen om naar het
buitenland te verhuizen als het klimaat hen hier niet meer aanstaat.
Het op deze manier stimuleren van innovatie is dan ook vrij riskant
voor onze economie. Het mobiliseren van onze creativiteit, employability
en ondernemerszin zou beter zijn, maar dat doe je niet via de grotere
ondernemingen.
Nederland is bij
uitstek geen IT-land. Door onze cultuur van gelijken zijn we nauwelijks
in staat, zoals de Amerikanen en Aziaten dat bijvoorbeeld wel zijn,
om samen lang achter een doel te gaan staan en dat doel ook écht
en duurzaam te bereiken. Cultuurspecialist Geert Hofstede benoemt een
feminiene naast masculiene cultuur. Als feminiene cultuur zijn wij goed
in het bedenken en uitdiscussiëren van wat zou moeten gebeuren.
Als dat dan ook echt gaat gebeuren verliezen de meeste van ons hun interesse.
Zij gaan liever over een volgend idee discussiëren. Daarom produceren
we, als we al produceren, vooral maatwerk, en zijn we bijvoorbeeld nauwelijks
in staat om duurzaam standaardprogrammatuur te maken en in de markt
te zetten. Om deze reden Daarom zijn wij ook altijd een handelsnatie
geweest, en we zullen het als een dienstverlenende natie ook goed doen.
Door ons gebrek aan “land” en het feit dat, naast Scandinavië
en het Verenigd Koninkrijk, het handelsmidden van Europa in de driehoek
München-Parijs-Milaan/Turijn ligt, is Nederland-Transportland,
-Land & Tuinbouwland, -Productieland, -Vakantieland hoogstens deels
haalbaar, maar op de lange termijn te onlogisch.
Minister Laurens-Jan
Brinkhorst zei in maart 2005 dat Nederland in de nabije toekomst een
soort front-end van de productie in Azië zal gaan worden. Hij heeft
het daarmee bij het verkeerde eind. Waarom zouden de Aziaten zich immers
“onderwerpen” aan de eisen en wensen die wij hier in Europa
onszelf opleggen? De Aziatische markt is nu al, gerekend in het aantal
mensen, zeker 5 keer zo groot als de Europese. En die markt is nog lang
niet verzadigd. Dus wat is het echte belang om onze outsourcing/offshoring
te blijven doen? Simpel: zij leren daarmee wat wij weten, kunnen gaan
verbeteren en zullen daarna zelf aan de slag gaan. Enigszins te vergelijken
met wat Japan in de 2e helft van de vorige eeuw gedaan heeft, maar met
veel meer “drive”. Over innovatie gesproken!
Daarbij komt dat
op dit moment, medio 2005, ongeveer de helft van onze Bèta-AIO’s
al uit Azië afkomstig zijn. Zal het 5 jaar duren voordat zij onze
kennis geïmporteerd hebben? Waarom zouden zij zelf geen betere
strijkijzers, auto’s, software, hardware enzovoort gaan maken
voor de Aziatische markt, en tegelijk, haast en-passant, de vervangingsbehoefte
in Europa meenemen? En dat voor een kwart, desnoods de helft van onze
inkoopprijs. Met textiel en auto’s doen ze dat immers al.
De IT-sector in
Nederland wordt op dit moment gezien als één van de meest
conservatieve sectoren die bestaat. De macht van de softwarehuizen,
systeemhuizen en IT-adviesbureaus in Nederland (en daarbuiten) is enorm.
Hoewel in totaal maar ruim 200.000 mensen in de informatie- en IT-sector
werken blijken die overal grote invloed uit te oefenen omdat zij op
cruciale punten in de maatschappij werken. IT, zoals wij die nu kennen,
is echter vrijwel uitontwikkeld. Voor gebruikers echt merkbaar nieuwe
IT zal, naar verwachting, niet voor 2010 op de markt verschijnen (als
internet-2, grid computing enz. echt nieuwe “producten”
gaat opleveren, tenminste, en dat is, vanuit bedrijfsmatig oogpunt,
nog de vraag) en in de tussentijd zal IT vooral vervangen en verbeterd
worden.
En dat vervangen
en verbeteren is hard nodig. In bijna alle grotere organisaties kan,
naar verwachting, de exploitatie van IT voor minder dan de helft van
de huidige kosten opgezet worden. Stelt u zich eens voor wat dat betekent
voor organisaties die nu, bijvoorbeeld, meer dan €.1,- miljard
per jaar voor het exploiteren van haar IT betalen! Minder dan de helft
is dan €.500,- miljoen goedkoper per jaar. Dat scheelt dus echt
een slok op een borrel. Dat is trouwens ook gelijk het schrikbeeld voor
de op dit moment almachtige IT-leveranciers. Deze vermindering van kosten
verlaagt immers hun omzet. Daarom zijn ze ook zo conservatief in hun
huidige handelen, want elke echte verbetering kost hen gewoon omzet.
Het wordt al jaren,
enigszins gekscherend, verwacht dat IT in de toekomst vrijwel gratis
bij aankoop van een pak waspoeder of een tank benzine weggegeven gaat
worden. Nu al krijg je een DVD-speler gratis als je wat DVD’s
koopt. De werkelijke innovatie zal dan ook niet meer in de opzet en
inrichting van de technologie (hardware, maar later ook de software)
zitten, maar in het effectief inzetten daarvan (ofwel een verbeterde
business alignment). Net als stofzuigers; die worden immers ook nog
steeds verbeterd. Op een moment koopt u weer een volgende omdat de oude
kapot is en u weer iets nodig heeft om het vuil van uw vloerkleed te
halen. Niets lijkt IT in de weg te staan om een vergelijkbare status
te krijgen.
Het probleem zit
in het te weten komen welke informatie we nodig hebben als organisatie
of als mens: we moeten nodig op zoek naar kennis van die informatie.
In hun commerciële marktbenadering ontkennen IT-leveranciers dit
nog keihard, maar ze weten al jaren beter. Daarom verkopen zij nog steeds
mega-projecten om de opzet en inrichting van uw IT, uw “enterprise
architectuur”, opnieuw te documenteren. Tegelijk dringt men ver
door in uw organisatie om te zien welk werk men voor u kan doen, of
van u over kan nemen via outsourcing/offshoring. Zij weten na zo’n
analyse immers precies wat ze voor de organisatie kunnen gaan doen.
En de organisaties weet en kan dat kennelijk allemaal niet. Insourcing
zou een teken van zwakte zijn. Wat volledige onzin is. “Outsourcing
onder Enterprise Architectuur” wordt dat wel genoemd, de volgende
opgeklopte hype die nu al gedoemd is om te mislukken.
Is dit innovatie?
Nee, het is een teken dat de IT-sector in paniek is en dat zij zich
met hand en tand verdedigen door te trachten de werkelijke veranderingen
in de markt hun kant uit te buigen. IT is immers alleen een hulpmiddel.
Een strategisch hulpmiddel, dat vaak wel, maar een hulpmiddel dat bestuurd
kan en dient te worden door management op tactisch niveau. Met de inzet
van een enabler als IT kan je strategen geen les lezen, IT kan hen immers
hoogstens helpen om hun strategie makkelijker te realiseren. Zij hebben
informatie nodig, en misschien ook IT om die informatie te krijgen.
Diensten introduceren om kennis van de informatie (en communicatie)
van een organisatie verder ontwikkelen lijkt een erg logische stap.
Dat is echter geen werk voor die paar IT-leveranciers (softwarehuizen,
systeemhuizen en IT-adviesbureaus) die over gaan blijven. Zij zijn immers
de aannemers, niet de architecten. Daar zal een kompleet nieuwe dienstverlening
bij ontwikkeld moeten worden, één die nog niet bestaat.
En dan spreken we wél over innovatie.
Nederland is een
land dat zijn rijkdom alleen kan houden als we weer snel effectief aan
het werk gaan. Er wordt gezegd dat we tot de meest productieve landen
horen die bestaan. Laten we die productiviteit dan inzetten om aan de
goede dingen te werken. We zijn een typisch handels- en diensten-land
waar mensen graag en goed nadenken over verbetering. Doelgericht gaan
praten en discussiëren, met resultaten waar we gemiddeld wat mee
kunnen doen zou een goede wending zijn. En laat de overheid dat dan
ook stimuleren. Geen discussiërend Innovatieplatform waarvan nog
steeds niet duidelijk is wat het teweeg brengt.
Een flink bedrag
extra in onderwijs stoppen is ook een prima idee. Iemand zei recent
dat we aan onderwijs tegenwoordig nog ongeveer 70% van het geld uitgeven
dat we aan het begin van de jaren ’80 uitgegeven hebben. En laat
dat nieuwe geld dan ook op de juiste plaatsen terechtkomen: in het onderwijs
zelf, dus.
Maar zoiets is wel voor de lange termijn. Het verbeteren van het onderwijs
kost tijd, terwijl de mensen die dat verbeterde onderwijs gevolgd hebben
pas jaren daarna echt toegevoegde waarde leveren. Daarom zal nagedacht
moeten worden over wat we nu rond innovatie kunnen regelen, zoals “Willy
Wortels” stimuleren, de cultuur van het maaiveld weghalen, creativiteit
stimuleren (ook van de ouderen), exploitabele diensten ontwikkelen,
het ondernemersklimaat en de employability van zelfstandigen stimuleren,
om een paar zaken te noemen. En investeer niet in Nederland-IT-land,
want dat past gewoon niet bij de cultuur van Nederland. Zo zijn we niet
zijn, en zo denken we niet. Kennis, diensten en handel, daar kunnen
we in deze feminiene samenleving wel echt iets mee en er zijn voldoende
diensten die we daarmee kunnen verlenen. Maar die moeten dan wel opgezet
worden.
In de titel is de
vraag gesteld: “Zijn wij nog in staat om te innoveren?”.
Het meest eerlijke antwoord is waarschijnlijk: “Jazeker, we nemen
er alleen geen tijd voor, hebben er geen zin in, of we weten gewoon
niet (meer) hoe we dat moeten doen.”. En dat is een harde constatering.
Zoals gezegd is Nederland een land van burgers. Mensen die als zodanig
gehoord en gezien wensen te worden. In de jaren na de 2e wereldoorlog
zijn we rijk geworden. Maar rijk zijn betekent niet dat we stil kunnen
gaan zitten. Innoveren betekent dat we weer aan het werk zullen moeten,
en dat wordt dus hoog tijd. Maar dan wel met werk dat ons past, en dat
schijnen velen van ons maar niet te kunnen vinden of bedenken.